De thermometer is eind 16e eeuw in Italië uitgevonden door Galileo Galilei. Het duurde ruim een eeuw voordat een goede schaalverdeling werd ingevoerd. De thermometers waren eerst gevuld met water en later met alcohol en werden toen nog aangeduid als thermoscoop. Die instrumenten waren niet zo betrouwbaar. Gabriël Fahrenheit (1686-1736) maakte indertijd in Amsterdam de eerste betrouwbare thermometers ter wereld. Hij gebruikte kwik en de glazen buis sloot hij aan de bovenkant af, zodat zijn thermometer niet reageerde op luchtdruk-veranderingen. Getallen met een minteken waren in zijn tijd ongebruikelijk en daarom zette hij 0° bij de laagste temperatuur die hij bereikte in een mengsel van ijs, zout en salmiak. Het vriespunt en kookpunt van water zijn de andere vaste punten van de Fahrenheit-schaal.
De Zweedse natuurkundige Anders Celsius (1701-1741) zette op zijn thermometer 0° bij het kookpunt en 100° bij het vriespunt van water. Zijn opvolger, de Zweedse astronoom Strömer, draaide de getallen om en plaatste 0° bij het vriespunt en 100° het kookpunt van water. Om verwarring te voorkomen is men die verdeling de schaal van Celsius blijven noemen.